Psalm 21 Opdat God het vuur kan voorkomen en het geen kwaad kan doen
Tegen τhet zijn Heilige Arsenios van Cappadocië deze psalm werkt om God medelijden met ons te geven, zodat hij het vuur mensen vermindert of niet laat schaden.
1 Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? Waarom sta je ver van mijn redding en van de woorden van mijn gekreun?
2 O God, ik huil overdag en u antwoordt niet in de nacht, en ik zwijg niet.
3 Inderdaad, jij, de Heilige, woont onder de lofzangen van Israël.
4 Onze vaderen hebben op u vertrouwd en u hebt hen bevrijd.
5 In u hebben zij geroepen en zijn zij gered, op u hebben zij gehoopt en zij zijn niet beschaamd.
6 Ik ben echter een worm en geen mens, het verwijt van mensen en de vermoeidheid van de mensen.
7 Ik ben bespot door degenen die mij hun lippen zien openen, hun hoofd schudden en zeggen:
8 Hij hoopte op de Heer; laat hem hem bevrijden, laat hem hem verlossen omdat het hem behaagt.
9 Maar jij bent degene die mij uit de moederschoot heeft gehaald, jij bent mijn hoop uit de borsten van mijn moeder.
10 Voor jou ben ik uit de schoot van mijn moeder geworpen, jij bent mijn God.
11 Ga niet van mij weg, want de verdrukking is nabij, want er is niemand om te helpen.
12 Veel stieren omringden mij, sterke stieren uit Basan omringden mij.
13 Ze openden hun mond tegen mij, als een brullende leeuw.
14 Ik werd uitgegoten als water, en al mijn botten ontwrichtten mijn hart werd als was, het smelt volledig in mijn ingewanden.
15 Mijn kracht verdroogde als een dakpan, en mijn tong kleefde aan mijn gehemelte. En je bracht me naar de bodem van de dood.
16 Want honden omsingelden mij, een bende misdadigers omsingelden mij, zij doorboorden mijn handen en mijn voeten;
17 Ik kan al mijn botten opnoemen, ze staren me aan en observeren me.
18 Ze verdeelden mijn kleren onder elkaar en wierpen het lot om mijn kleren.
19 Maar u, Heer, wijk niet af, u, mijn kracht, haast u om mij te helpen.
20 Bevrijd mijn ziel van het zwaard, mijn enige ziel van de kracht van een hond.
21 Red mij uit de muil van de leeuw, en verhoor mij, verlos mij uit de horens van de eenhoornige dieren.
22 Ik zal je naam vertellen aan mijn broeders in de gemeente, ik zal je loven.
23 U die de Heer vreest, prijst al het zaad van Jakob, prijst hem, en vreest hem, het hele zaad van Israël.
24 Want hij verachtte het verdriet van de ellendige niet en keerde het ook niet af, en hij verborg zijn gezicht niet voor hem, maar toen hij tot hem riep, hoorde hij hem.
25 Van jou zal mijn lof beginnen in een grote vergadering. Ik zal mijn wensen doen voor degenen die hem vrezen.
26 De ellendige zal eten en verzadigd worden, en die hem zoeken zullen de Heer loven: uw hart zal eeuwig leven.
27 Zij zullen het zich herinneren en terugkeren naar de Heer, alle uiteinden van de aarde en alle stammen van de naties zullen voor u aanbidden.
28 Omdat het koninkrijk van de Heer is en hij heerst over de volken.
29 Zij zullen eten, en zij zullen zich aanbidden, al het vet der aarde zal voor hem neerbuigen, allen die ter aarde neerdalen, en niemand zal zijn leven kunnen behouden.
30 De latere zullen zijn slaven worden en zullen in de Heer worden opgetekend als zijn eigen generatie.
31 Ze zullen komen en zijn gerechtigheid verkondigen aan een volk dat geboren zal worden, omdat hij dit deed.